maandag 19 september 2016

Lang geleden dat ik je schreef, maar hier zijn we opnieuw. Het gaat niet goed. Het is ongelooflijk vermoeiend om met je armen te zwaaien terwijl je zinkt. Gek genoeg is het altijd deze periode van het jaar die me zo ontzettend op de kop geeft, terwijl ik me juist zo kan verliezen in de schoonheid van het loslaten. Misschien is dat het, mezelf verliezen. Niet weten waar je het moet zoeken, laat staan vinden.

Ik weet nu dat ik niet gelukkig ben. Ik weet nu dat ik me alleen voel, alleen ben.

Als ik bij papa ben dan herinner ik, en huil ik. Dan wilt mijn lichaam rouwen maar gaat het leven door. Zoals eerder. Maar toen vond ik het niet erg. Toen moest ik dingen doen: zorgen, resultaten behalen, centjes verdienen.
Nu wil ik rouwen, maar gaat het leven door. Zoals eerder. Maar nu vind ik het erg. Nu moet ik dingen doen: weer naar Arnhem, weer naar dat rothuis, weer alleen in mijn kamer, voor mezelf zorgen, resultaten behalen, concentreren, bijverdienen, sociale contacten behouden.

Naar Arnhem gaan voelt als vluchten voor wat ik nu kan verwerken. Vluchten voor het voelen. Vluchten voor datgene waarvan ik bang was dat ik het niet meer kon: huilen. En nu wil ik huilen.

Vluchten naar Arnhem. Niet meer zoals eerst: leuk, gezellig, uitgaan, nachtleven, lachen, dansen, nog meer lachen, niet aan thuis denken, aan mezelf denken, geld uitgeven, vriendenkring opbouwen, niemand teleurstellen.

Het enige wat ik nu wil is wakker worden in mijn oude bed, terwijl het buiten koud is, en ik het bos in kan gaan. Wandelen, kijken, ruiken. Dan weer thuiskomen, thuiskomen bij papa. Lezen, televisie kijken, huilen. Samen koken, samen eten. Praten, herinneren, glimlachen, en een traan laten. En dan weer slapen. Dan weer slapen.