zondag 6 december 2015

Uit

Door het smijten met onze fietsen, rusten er nu deuken in de berm. Josse was achter me aan gerend. We zitten op een hek, te midden van een uitgestrekt weiland. ''Fris hé?'', merkt Josse op. Onze haren zijn verwaaid en onze lippen zijn schraal. Ik knik. ''Wil je mijn trui? Dat mag wel hoor.'' Hij tovert een aansteker en een pakje Brandaris uit zijn zak, en trekt vervolgens zijn sweater uit. Ik lach, maar alleen met mijn ogen, en trek de sweater tot aan mijn kin. Met mijn handen in de zakken gestoken, en mijn ogen dicht, denk ik aan vroeger, aan logeren op de boerderij van mijn oom. We kanoden dan door de slootjes, smeerden voortdurend onze muggenbulten in en sliepen op de trampoline op de patio.

Josse stopt zijn gerolde peuk achter zijn oor. Ik vind het leuk als hij dat doet. Het staat hem goed, hoe vreemd het ook klinkt. We springen van het gammele hek en beginnen terug te lopen. De vochtige aarde kleeft onder het profiel van onze gympen. Opeens staat Josse stil, ik kom bij hem staan. We buigen ons over iets dat lijkt op gesplinterd porselein. Het is een eierschaal. Ik pak een scherf op en ''krak'', tussen mijn duim en wijsvinger. Ik kijk Josse indringend aan: ''het gebrokene kan nog steeds breken.'' En ik laat de stukjes los. Ik begin weer te lopen, maar Josse grijpt mijn arm. Hij drukt me tegen zich aan. Er rolt een traan over mijn wang. ''Sorry'', zegt hij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten