I like to be alone but I get lonely
dinsdag 30 september 2014
Dip
De maand Oktober is voor mij ieder jaar weer een hiaat. Even een leemte, een leegte. Even niet meer vragen, niet meer weten, niet weten wat met mezelf te beginnen. En ik word moe. Ik bén moe. Zo godverdomde moe.
Ik kijk om me heen, en zie hoe de natuur zich aanpast tot mijn stemming. Herfst. Uitgestorven straten, verlaten bomen en zijn bladen, verslonken, verdronken tussen diepe stronken, uitgeblonken, verdrietige verlatenis. Ellende.
Zoekend naar kiezeltjes op tegen te schoppen, loodjes om te verleggen. Even er doorheen, even sterk zijn. Mag mezelf niet verliezen. Mag niet toegeven. Ik mag niet. Mag niet.
Maar ik wil slapen. Zo lang slapen. De ochtenden zijn zwaar. En men vraagt of het goed gaat, en hoe school is, en hoe het gaat op mijn werk. Of het allemaal nooit teveel wordt. Of ik nog met iemand praat. Of dat ik maar even moet bellen als er wat is. ''Ja. Vlekkeloos. Prima. Nee, nooit. Al een poosje niet meer. Tuurlijk, zal ik doen.''
En ergens weet ik dat ik mijn oma moet bellen, ze zit al een tijdje alleen in een tehuis. Niet ver van me vandaan zit een meisje op een eiland, en zij is ook moe, en is ook verdrietig, en boos, maar voelt tegelijkertijd helemaal niets. En papa, die is half zichzelf niet meer. En er staat een afwas. En een brief moet nog gepost. Een vriend van mij moet nog uit de kast, of ik daar ook bij helpen wil.
Zo stapelen zorgen en problemen zich op. Maar ik zie ze niet, of ik zie ze juist teveel. Ik wil niet verdrinken tussen het wier en de donkere diepte. Ik wil niet verdwijnen in een eindeloos gat. Maar elke keer is het zo moeilijk. En ik ben moe, zó moe. Toch nog maar even bijten, en afschudden, en kruipen en huilen, en schreeuwen, en zingen, en lachen, en vallen, en opstaan, rennen, klimmen, schoppen, slaan, drinken en wachten. Wachten.
Ik kijk om me heen, en zie hoe de natuur zich aanpast tot mijn stemming. Herfst. Uitgestorven straten, verlaten bomen en zijn bladen, verslonken, verdronken tussen diepe stronken, uitgeblonken, verdrietige verlatenis. Ellende.
Zoekend naar kiezeltjes op tegen te schoppen, loodjes om te verleggen. Even er doorheen, even sterk zijn. Mag mezelf niet verliezen. Mag niet toegeven. Ik mag niet. Mag niet.
Maar ik wil slapen. Zo lang slapen. De ochtenden zijn zwaar. En men vraagt of het goed gaat, en hoe school is, en hoe het gaat op mijn werk. Of het allemaal nooit teveel wordt. Of ik nog met iemand praat. Of dat ik maar even moet bellen als er wat is. ''Ja. Vlekkeloos. Prima. Nee, nooit. Al een poosje niet meer. Tuurlijk, zal ik doen.''
En ergens weet ik dat ik mijn oma moet bellen, ze zit al een tijdje alleen in een tehuis. Niet ver van me vandaan zit een meisje op een eiland, en zij is ook moe, en is ook verdrietig, en boos, maar voelt tegelijkertijd helemaal niets. En papa, die is half zichzelf niet meer. En er staat een afwas. En een brief moet nog gepost. Een vriend van mij moet nog uit de kast, of ik daar ook bij helpen wil.
Zo stapelen zorgen en problemen zich op. Maar ik zie ze niet, of ik zie ze juist teveel. Ik wil niet verdrinken tussen het wier en de donkere diepte. Ik wil niet verdwijnen in een eindeloos gat. Maar elke keer is het zo moeilijk. En ik ben moe, zó moe. Toch nog maar even bijten, en afschudden, en kruipen en huilen, en schreeuwen, en zingen, en lachen, en vallen, en opstaan, rennen, klimmen, schoppen, slaan, drinken en wachten. Wachten.
Abonneren op:
Posts (Atom)